‘Gaan we naar het Maskerhuis?’

p3030107

Een jaar lang heb ik op haar woongroep gewerkt als woonbegeleider. Naomi was acht jaar toen onze paden elkaar kruisten en woonde toen al haar halve leven in een instelling. Behalve haar verstandelijke beperking had Naomi nog wat etiketjes. Sommige aangeboren, sommige veroorzaakt door wat ze in haar korte leven al had meegemaakt. Daardoor werd haar gedrag wel als ‘lastig’ bestempeld.

Op haar woongroep woonden meer kinderen met een verstandelijke beperking en gedragsproblemen. Dan bonkte er iemand met zijn hoofd de ruit in, of sloeg een ander het brandalarm in zodat alle deuren opengingen en wij achter hem aan de straat op konden. Het eten vloog dagelijks door de woonkamer, meubels waren in no time gesloopt. Slaapkamers gingen ’s avonds op slot en sommige kinderen lagen vast met een Zweedse band.

Alleen met de spitstijden stond je samen met een collega op de groep, maar ook daarbuiten had je je handen vol. Op tijd eten, op tijd medicatie, op tijd naar bed, op tijd uit bed en iedereen gedoucht, aangekleed en gegeten voordat ze naar school of dagbesteding gingen.

Voor mij als broekie van achttien was het soms best pittig om daar te werken. Niet alleen voor mij trouwens… In dat jaar dat ik er werkte, heb ik een heel team zien vertrekken, een nieuw team zien komen en weer zien vertrekken.

Kun jij het je voorstellen, dat je als kind elke avond door iemand anders ingestopt wordt? En dat het een verrassing is wie er ’s ochtends aan je bed staat? En dat de begeleiders die nu jouw leven invulling geven, zomaar een paar maanden later vertrokken zijn? Kun je nagaan hoe het voor die kinderen geweest moet zijn, kinderen die het met hun verstand niet eens kunnen bevatten.

Zo was Naomi

Naomi had ontembaar kroeshaar. Tenminste, voor haar oer-Hollandse begeleiders die zich totaal geen raad wisten met kroeshaar was het ontembaar. Meestal werd het dan ook maar kort gehouden, of zat het in een dikke vlecht. Ze had een bril nodig, maar deze droeg ze vrijwel nooit, omdat die al snel kapot ging.

Ze was een mooi meisje en zo op het eerste gezicht zag je niet dat ze een verstandelijke beperking had. Als je niet zou weten dat ze de begeleiders alleen maar napraatte en geen idee had van wat ze zelf zei, zou je zelfs kunnen denken dat het een bijdehand kind was. Maar zodra je echt met haar in gesprek ging, werd al snel duidelijk dat haar woorden weinig inhoud hadden. Dat ze snel terugviel in haar vaste riedeltje en hele conversaties met zichzelf hield:

‘Wie komt er morgen werken? Roos, dat weet je toch? Kijk maar op het bord. Komt Roos morgen werken? Ja, Roos komt morgen werken.’

Soms was ze enorm in zichzelf gekeerd, soms klampte ze zich aan je vast en soms sloeg ze juist van zich af. Voor haarzelf moet het nog wel het meest verwarrend zijn geweest. Verstandelijk functioneerde ze op het niveau van een peuter, emotioneel nog wat jonger.

In de weekenden gingen veel kinderen naar hun ouders. Naomi niet. In de jaren dat ik haar kende, is ze nooit een weekendje weg geweest van de woning. Heel soms kwam haar moeder haar opzoeken, één of twee keer per jaar.

Doordat het in de weekenden rustiger was op de groep, konden we ook meer ondernemen met de kinderen die er waren. Naomi genoot van de aandacht, samen snoezelen in de snoezelruimte of fietsen op de duofiets.

Naomi’s bezoekvrijwilliger

Na dat jaar werd ik overgeplaatst. Ik had sowieso een flex-contract, dus ik wist dat het er een keer van zou komen. Ik werkte daarna op verschillende woongroepen met ernstig meervoudig gehandicapten, tot ik bij de orthopeed te horen kreeg dat ik geen rolstoelen meer mocht duwen. En het moment dat ik overstapte van woonbegeleiding naar dagbesteding, was het moment dat ik weer aan Naomi dacht.

Al die weekenden vrij was ik helemaal niet gewend en ik wilde ze wat nuttiger besteden. Ik werd bezoekvrijwilliger van Naomi. Om de week op zondag zocht ik haar op. En de ene keer bleven we bij haar woongroep in de buurt, gingen we naar de speeltuin, fietsen of snoezelen. En de andere keer haalde ik haar met de auto of trein op om eropuit te gaan.

Haar moeder wilde graag dat Naomi naar de kerk ging. Daar was op de woongroep geen mogelijkheid toe, dus nam ik haar af en toe mee naar de kerk van mijn ouders. Ze genoot van de liedjes en het knutselen in de kinderdienst. En vooral van alle aandacht die ze kreeg van de andere kerkgangers.

Ook gingen we weleens naar de dierentuin, of skaten in het bos, shoppen in de stad. Maar haar favoriet was het Maskerhuis. Elke keer als ik bij haar aan de deur stond, vroeg ze erom: ‘Gaan we naar het Maskerhuis?’

Dat Maskerhuis was het huis waar mijn man (toen nog vriend) en ik woonden. Zodra we uit de auto stapten, wist ze uit alle rijtjeshuizen precies ons huis eruit te kiezen. En dat was dan vooral doordat er een masker op onze voordeur hing. Zelfs nadat we verhuisd waren en er geen masker meer op onze voordeur hing, bleef ze ons huis het Maskerhuis noemen.

Hier ging ze nieuwsgierig op ontdekkingstocht. Alle deuren en kastjes gingen open en dicht, ze liep de trappen op en af en kon in stilte op de bank genieten van wat ze om zich heen zag. Een gewoon huis, een woonkamer met planten en prullaria, schilderijen aan de muur, een met stof beklede bank. Heel anders dan de woongroep waar alles op slot zat en de meubels die niet kapot te krijgen zouden moeten zijn, toch sporen van vandalisme vertoonden.

Nooit meer naar het Maskerhuis

p3030105Naomi kwam op kraamvisite toen mijn oudste dochter geboren werd, bijzonder om haar met zo’n kwetsbaar baby’tje op schoot te zien. Maar in mijn achterhoofd was ik altijd op mijn hoede dat haar gedrag elk moment om kon slaan. Zoals die keer dat ik alleen met haar in de snoezelruimte was en ze mijn keel zo hard dichtkneep, dat ik er geen geluid uit kreeg.

Ze bleef nog een paar jaar naar het Maskerhuis komen. Maar toen mijn oudste dochter haar cognitief gezien ingehaald had , ging Naomi haar meer als concurrentie zien. Ze haalde soms uit naar haar of praatte met agressieve toon. Mijn dochter snapte haar gedrag niet en schrok ervan. In dezelfde periode werd mijn jongste dochter geboren en ging ik fysiek steeds meer achteruit.

Ik besloot Naomi niet meer mee naar mijn huis te nemen, maar Naomi bleef erom vragen: ‘Wanneer gaan we weer naar het Maskerhuis?’

Na zeven jaar haar bezoekvrijwilliger te zijn geweest, ben ik ermee gestopt. Zeven jaar lang kon ze op mij bouwen, was ik er elke twee weken. Ik vond het moeilijk om die knoop door te hakken, maar ik kon haar geen valse hoop geven. Ze zou nooit meer naar het Maskerhuis gaan.

Inmiddels is het tien jaar geleden dat ik afscheid van haar nam. Ik denk nog regelmatig aan haar. Hoe zou het met haar zijn? Zou ze een plekje hebben gevonden waar ze zichzelf kan zijn? Of zou ze met medicatie rustig gehouden worden en is er niets meer te herkennen van de Naomi zoals ik haar kende? Zou er iemand zijn die mijn plaats als bezoekvrijwilliger heeft overgenomen?

Naomi is niet haar echte naam. Mocht je haar toch herkennen uit dit verhaal, dan zou ik het fijn vinden als je me via een mailtje laat weten hoe het met haar is!

10 Comments

  • zo gek, juist gisteren viel me de foto van haar weer op.
    En dacht hoe is het met haar.
    En nu dit stukje van jou.

    • Ik had je het antwoord graag willen geven, hoe het nu met haar is. Maar ik heb dus echt geen idee!

  • Wat een mooi verhaal en dat je het zolang hebt volgehouden. Respect hoor. En wat een grappige naam het ‘Maskerhuis’.

    • Dankjewel!
      Ja, die naam had zij eraan gegeven. Blijkbaar was dat het meest opvallende aan ons huis.

  • Wat een bijzondere verhaal zeg.

    Ik kan me wel voorstellen dat je nog vaak denkt aan hoe het met haar nu zou zijn.
    Ik heb dat met bepaalde leerlingen ook.
    De leerling in de rolstoel, de leerling met de bijzonder moeilijke thuissituatie,….

    • Met leerlingen heb ik dat soms ook wel inderdaad. Alleen heb ik daar wel wat meer afstand, zij zijn bijvoorbeeld nooit bij mij thuis geweest. 😉

    • Dankjewel voor het compliment.

      Er zijn best veel mensen die dit soort vrijwilligerswerk doen hoor! Ik was weliswaar wel zo’n beetje de jongste toendertijd… Op mijn werk heb ik het nog weleens geprobeerd te promoten onder mijn studenten, maar voor die jongeren is het toch wel een opgave om zoiets structureel te doen, terwijl er geen zakcentje tegenover staat. 😉

  • Wat heb je dat mooi omschreven. Mijn zusje is verstandelijk gehandicapt en bij haar op de groep zitten ook mensen die nooit naar huis gaan in het weekend. Mijn ouders nodigen ze wel eens uit om te komen eten. Goed dat jij zo lang voor haar gezorgd hebt (raar dat die moeder eisen heeft, maar zelf niet komt trouwens). Ik begrijp dat je op een gegeven moment voor jezelf hebt gekozen. Ik hoop dat het goed met Naomie gaat.

    • Lief dat je ouders dat doen! Hun wereld blijft anders zo klein als ze alleen maar op de woongroep of dagbesteding zijn.

Geef een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.